“Jij dacht, ik maak een sfeerimpressie. Nou, het is een beetje een rommeltje, want we zijn de vloer aan het leggen.” De 31-jarige stadsdichter van Hilversum, Mieke van Zonneveld, ontvangt me in werkkleding voor een interview. Ze had eerst voorgesteld om in een café af te spreken, maar haar nieuwe huis in Hilversum-Noord vond ze ook prima. Haar zus (“zij is een stuk handiger dan ik”) is er ook en helpt haar vandaag met laminaat leggen. Een klus die af en toe herrie maakt en de hele benedenverdieping betreft, dus Mieke stelt voor om buiten te gaan zitten. “Ook wel gezellig voor Brutus.” Brutus is een anderhalf-jarige Berner Sennenhond, Mieke’s reusachtige huisgenoot, die ze heeft meegenomen om aan alle nieuwe indrukken te wennen. Als ze de keukendeur sluit om thee te zetten, heeft hij al door dat hij via de openslaande deuren vanuit de woonkamer door het huis naar de keuken kan lopen. Tijdens het gesprek zit en ligt hij voornamelijk naast haar tuinstoel, maar soms begint hij te graven in de nu nog braakliggende tuin, waar net elektriciteitskabels zijn aangelegd, of blaft hij naar vogels en de buurvrouw. Dan moet ze hem middenin een antwoord tot de orde roepen.
Voor Mieke is het nu herfstvakantie, want behalve dichter is ze lerares Nederlands op haar oude middelbare school, de Internationale School van Hilversum. Al tijdens het eerste jaar van haar studie Nederlands werd ze door een oud docent van haar gevraagd om in te vallen als lerares Latijn. Ze had toen net besloten om ook Latijn met oude literatuur te gaan studeren, omdat ze de oude beschavingen fascinerend vindt. Pas later heeft ze haar lesbevoegdheid gehaald.
Vind je het lesgeven echt leuk?
“Ja, het is wel het soort vak dat leuker wordt naarmate je het langer doet, omdat je er gewoon beter in wordt. Sowieso is onderwijs best een ingewikkeld vak. Het valt niet mee om het echt goed te doen voor al die leerlingen, om iedereen apart te zien staan.”
Besteed je bij het lesgeven extra aandacht aan gedichten?
“Ja, ik heb met mijn huidige examenklas Ingrid Jonker gelezen, een Zuid-Afrikaanse dichteres. En ik ga Ester Naomi Perquin lezen, voormalige Dichter des Vaderlands, een hele goede dichteres. Op onze school ben je best wel vrij en je geeft wel echt de beste les als je het zelf leuk vindt. Ik geef ook een unit over Genesis, het eerste Bijbelboek, dat staat gewoon op de lijst van literaire werken. En dat vind ik ook superleuk om te doen, want het geeft je als leerling zoveel bagage om allerlei schilderijen en verwijzingen in literatuur te begrijpen.”
Doe je als stadsdichter ook projecten op scholen?
“Op de Avond van de Stadsdichter hebben heel veel middelbare scholen aan de ‘poëzie-battle’ meegedaan. En we krijgen ook een kinderdichter in Hilversum. Na deze vakantie tot de kerst gaan we workshops geven op basisscholen. Dan schrijven al die kinderen een gedicht en kunnen ze meedingen naar het kinderdichterschap. Dat vind ik superleuk, het is echt aandoenlijk.”
Wat merk je op school nu van corona?
“In de gangen moeten we mondkapjes dragen. En elke keer als we ergens gewerkt hebben moeten we het schoonmaken, waarvan ik trouwens heb begrepen dat dat niet eens zoveel uitmaakt. Maar ik ben heel blij dat we weer gewoon live les mogen geven, want ik werd het echt heel erg zat, dat rare systeem met zo’n schermpje. Dat is gewoon niks. Het is voor leerlingen natuurlijk ook heel vervelend, maar die zien tenminste nog de docent op het scherm. Wij zagen en hoorden niks, dus het is net alsof je tegen jezelf aan zit te praten. Nu hebben we zo’n scherm voor onze bureaus.”
Houden jullie houden dan wel afstand?
“Ja dat is wel de bedoeling. Ik moet zelf zeggen dat het me niet echt lukt, want je gaat toch rondlopen. In het begin van het jaar was ik me daar nog een beetje van bewust en deed ik dat niet, maar het is heel moeilijk werken als je niet kan kijken hoe het gaat. Leerlingen die niet zo mondig zijn en geen vragen stellen bereik je dan helemaal niet meer. Maar oudere collega’s maken zich er wel meer zorgen over. Die zitten, in tegenstelling tot de rest van Nederland, gewoon voortdurend onder de mensen. We hebben wel een aparte bel, zodat wij ietsje eerder de gang op gaan en niet in die hele verzameling van leerlingen komen. Het is ook een bel waar je ontzettend van schrikt. Dan moeten leerlingen eigenlijk blijven zitten, maar die gaan altijd al inpakken.”
Blijven leraren al thuis als ze een beetje verkouden zijn?
“Ja, dat moet wel. Dus we hebben ook heel veel invaluren. Vroeger was je dan gewoon vrij. Maar ik heb nu ook vaak klassen waar tien leerlingen een beetje verkouden zijn, die moeten dan allemaal via Teams meedoen. Dus dan ben je een soort dubbelles aan het geven. En de leerlingen hebben een buddy, die moet zorgen dat degene die thuis zit het ook snapt. Maar dan blijkt het toch lastig te zijn om het in eigen woorden uit te leggen.
Maar verder ben ik niet heel erg bezorgd. Misschien is dat heel onredelijk, want er is alle reden om wel bezorgd te zijn, maar in mijn omgeving is er tot nu toe eigenlijk niet zo heel veel aan de hand. En daardoor lijkt het op een of andere manier toch nog onwerkelijk of zo. Net als met allerlei andere rampen in de wereld. Het is allemaal heel erg, maar als het ver weg lijkt, ga je gewoon door met je leven. En dan merk je vooral de beperkingen.”
En hoe gaat het nu met het stadsdichterschap?
“Dat is ook een rare tijd geweest, want ik heb het afgelopen halfjaar heel weinig gedichten gemaakt. Het is wel leuk als er een optreden bij een gedicht zit, anders valt het een beetje weg en merkt niemand er wat van. En dat kon nu niet. Dan kan je het alleen op social media promoten, maar daar ben ik niet zo goed in. Ik weet eigenlijk ook helemaal niet of ik geschikt ben voor zo’n soort functie. Mijn voorganger, Robert Grijsen, vond al die optredens heel leuk. Ik vind het leuk als ik het gedaan heb, van tevoren zie ik er ook altijd een beetje tegenop. Maar het hoort er echt een beetje bij.”
Na dit jaar hoeft Mieke ook niet meer op te treden als stadsdichter, want haar termijn loopt eind 2020 na drie jaar af. Mieke: “Ik vind het ook wel prima dat het na dit jaar klaar is. Ik ben wel een beetje uitgeschreven over al die gelegenheden. Je mag er wel over meedenken, maar ze hebben altijd met Hilversum te maken en het moet actueel zijn. Ik heb trouwens ook een keer een gedicht geschreven voor het afscheid van een heel gewaardeerde collega op het Mediapark. Dat vond ik ook wel grappig om te doen, zo’n onverwachte en iets lichtere opdracht, een loflied schrijven voor iemand die je niet kent. Variatie is denk ik wel prettig. Want de meeste onderwerpen waarover ik moet schrijven zijn ernstiger, zoals de ramp met MH17, waarbij ook veel Hilversummers zijn overleden. Eigenlijk vind ik het heel moeilijk om daarover te schrijven. Dat is niet mijn leed en het was nog vers.”
Over je eigen leed schrijf je makkelijker?
“Ja, want daar heb je een soort recht toe. Elke poging om je in te leven voelt een beetje vals. Dat is het niet, maar ik kan me zo goed voorstellen dat mensen dan denken: ‘daar kom je met je gedichtje.’ Bij de eerste keer dat ik dat voor MH17 had gedaan was de vader van een jongen die daarbij was overleden best wel blij met dat gedicht. Dat was voor mij wel een hele opluchting, want ik had zijn woorden over het verlies gebruikt.”
En heb je iets over corona geschreven?
Lachend: “Nee. Misschien moet dat nog wel. Het stond me heel erg tegen, omdat het er al de hele tijd over gaat. Ik heb ook wel een soort ideaal dat je als stadsdichter niet de hele tijd moet bevestigen wat iedereen al zegt. Anders wordt het allemaal zo zoet. En het is ook moeilijk om over corona te schrijven, omdat er nog heel veel onbekend is. Dus we weten pas later waar we goed aan hebben gedaan. Maar misschien komt er nog wel een, bij de volgende lockdown. Ik heb nu ook niet veel rust om te schrijven.”
Mieke heeft lang naar een huis gezocht, nadat ze uit Amsterdam was vertrokken. In de tussentijd woonde ze met haar hond in een tuinhuisje en het afgelopen half jaar huurde ze de zolder van haar ouders, die in Hilversum wonen. Daar is ze ook geboren en getogen, samen met drie oudere zussen (en een Berner Sennenhond). Haar vader is musicus en organiseert tuinconcerten in Hilversum, haar moeder was juf op de basisschool.
Wat voor opvoeding heb je gehad?
“Best wel een vrije opvoeding, en christelijk. Ik ga nu niet meer naar de kerk, maar ik ben tot m’n 21e elke week naar de kerk geweest, en ik deed heel veel aan Bijbelstudie.”
Waarom nu niet meer?
“Eh, goeie vraag. Ik weet zelf niet precies wat het antwoord is, maar ik denk dat er allerlei dingen een rol speelden. Bijvoorbeeld dat er wat strubbelingen waren bij ons in de kerk, waardoor het op een gegeven moment ook wat minder gezellig werd. En op m’n 21e ben ik heel ziek geweest, heb ik leukemie gehad. Toen het weer een beetje vooruitging wilde ik eigenlijk heel graag leven en gewoon weer allemaal leuke dingen doen. Maar het viel tegen hoeveel ik kon doen. Ik was nog steeds heel erg moe en ik kreeg allemaal vervelende naweeën van die chemotherapie. Toen was ik het gewoon heel erg zat, ik had helemaal geen zin om naar de kerk te gaan. En nu zou ik dat misschien op den duur best wel weer willen, maar ik weet niet zo goed naar welke. Ik kan me best voorstellen dat ik over een jaar of tien weer ga. Want er waren heel veel dingen heel fijn, bijvoorbeeld dat samen zingen en zo, dat mag nu ook niet meer.” Lachend: “Behalve in Staphorst, nou ja, daar mag het ook niet.”
Ging het meer om het gemeenschappelijke van de kerk dan om het geloof?
“Ik was wel echt gelovig, en dat ben ik denk ik nog steeds wel, maar wel een beetje op een andere manier. Maar dat is een heel ingewikkeld onderwerp. Ik kreeg daar naar aanleiding van m’n bundel ook altijd vragen over. Sommige mensen beschreven de bundel in recensies als een soort afscheid van geloof, maar zo heb ik het zelf niet per se ervaren. Het is meer een soort wrijving. Maar in relaties kan je ook wrijving ervaren, dan maak je het niet meteen uit.”
Mieke’s eerste bundel ‘Leger’ kwam in 2017 uit bij De Bezige Bij. Hierin schrijft ze over liefde, ziekte en geloof. De uitgeverij noemt het een ‘gemystificeerd en genadeloos zelfonderzoek’. Ze won er de Eijlders Aanmoedigingsprijs, Eline van Haarenprijs en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs voor.
Wanneer ben je begonnen met schrijven?
“Sinds ik kon schrijven schreef ik al korte verhaaltjes, in een verschrikkelijk handschrift. Ik had voor handschrift altijd een heel laag cijfer op de basisschool. Dus ik kon het lezen, maar verder niemand. Toen ik in groep 7 zat ging ik liedjes schrijven. Ik stond altijd heel lang onder de douche, tot groot ongenoegen van m’n ouders, en dan kwam ik eruit met een liedje en dat ging ik boven opschrijven in m’n Bert en Ernie-map. Ik werd op den duur wel wat kritischer, ik wilde dat het goed was. En dan zag ik wel dat de melodieën die ik bedacht eigenlijk niet veel soeps waren. Ik heb een heel muzikale zus en als zij er soms melodieën op maakte was dat veel beter dan wat ik deed. Dan bedacht zij een tweede stem en dan gingen we het samen zingen. Dus ik denk dat ik toen merkte dat ik me beter op de tekst kon concentreren.”
Op een gegeven moment ben ik in een soort steenkolenengels gaan schrijven. Ik beheerste de taal helemaal niet, maar ik vond het wel stoer. Toen ik op de International School kwam en dus beter Engels leerde, ben ik, ironisch genoeg, overgestapt op Nederlands. En toen ging ik echt gedichten schrijven. Ik kende wel kinderversjes van vroeger, en door de Bijbelteksten krijg je wel heel veel taal mee, maar ik ontdekte op school pas dat er ook zoiets bestond als een gedicht. Vanaf toen ging ik naar de bibliotheek om bundeltjes te halen. Ik werd bijvoorbeeld door de gedichten van Menno Wigman gegrepen. Bij de presentatie heb ik mijn eerste bundel als eerbewijs aan hem gegeven. Hij leeft helaas niet meer, maar dat is een van de eerste dichters waar ik heel erg van onder de indruk was.”
Je ging dus verder met dichten?
“Toen ik begon met schrijven was ik nog helemaal niet zo bezig met publicatie. Dat was pas toen ik heel veel schriften vol had geschreven. Toen ging ik ook aan wedstrijden meedoen en af en toe ging dat goed, dat bemoedigt dan om ermee door te gaan. En als het dan in zo’n boekje kwam vond ik dat heel leuk. Maar ik ging er sowieso mee door, dat gebeurde gewoon.”
Hoe ga je te werk?
“Soms heb ik eerst de vorm, soms een eerste zin. En soms is een gedicht heel snel klaar en soms ligt het maanden en herschrijf ik een eerste versie helemaal tot iets totaal anders.
En soms is het ook het beste als je zelf niet precies weet wat je doet. Dus als ik heel bewust een bepaalde gedachte aan het overbrengen ben, zoals bij stadsgedichten, dan klopt het gedicht wel, en vind ik het voor de gelegenheid een prima gedicht. Maar ik vind het dan niet écht een heel goed gedicht.”
Wanneer is het dan echt een goed gedicht?
“Vaak heeft dat ermee te maken dat er ook iets mysterieus blijft, ook voor mij. Dus dat er een soort ambiguïteit in zit, of dat je er meerdere kanten mee uit kunt. Als het over interessante dingen zoals geloof of liefde gaat, iets waar je heel veel visies op en heel veel verschillende ervaringen mee kunt hebben, kun je daar geen duidelijk uitsluitsel over geven. Dat vind ik veel interessanter. Maar zo’n stadsgedicht leent zich daar niet zo goed voor, want dan moet je gewoon over een onderwerp schrijven.”
Dit zijn dus Mieke’s laatste maanden als stadsdichter. In het komende jaar hoopt ze rustig aan een nieuwe bundel te kunnen werken: “Ik hou wel van een beetje dromen, maar het leven is wel wat praktischer geworden, helaas. Dus ik hoop dat het helpt als ik hier geïnstalleerd ben. Met m’n redacteur heb ik afgesproken dat we een contract voor een tweede bundel gaan tekenen. Ik vind het wel lekker om me daar weer op te concentreren.”